Soms lees je een verhaal dat je nooit meer loslaat. In Zeilen 5/2025 blikken we terug op die verhalen. Hier het originele verhaal ‘Nachtmerrie op het Baikalmeer’ in Siberië, geschreven door Tea Vandergeest en oorspronkelijk gepubliceerd in 1995.
Het leek zo mooi, een zeiltocht over het Baikalmeer, als prettig onderdeel van een groepsreis door Siberië.
Een eerste kennismaking met het zeilen en dan nog wel op zo’n bijzonder vaarwater.
De vuurdoop draaide door een Siberische storm echter uit op een nachtmerrie. Nooit meer zeilen!
Dat staat voor Tea Vandergeest wel vast.
Het was een zware tocht door het Altaigebergte. De regenval had de aarde veranderd in gevaarlijke modderpoelen. Bergbeken waren gezwollen tot heupenhoog water. We waren passen overgestoken en hadden muggenzwermen getrotseerd. Met pikhouwelen en skistokken liepen we over ijsvelden en gletsjers. We warmden onze koude voeten aan de houtvuren waarop emmers met havermoutpap kookten. We waren mager geworden en vies. Het ijskoude water van de bergmeren waste onze zwarte handen en grauwe gezichten niet meer schoon. Iedereen zat onder de muggebulten en schaafwonden. Ik gleed uit op een steil hellende sneeuwvlakte en kon mijn vege lijf redden door het ijzeren frame van mijn rugzak in het ijs te duwen. De meegekomen expeditie-arts hoefde gelukkig niet in actie te komen.
Toen we terugkeerden naar de bewoonde wereld keken we met een zeker verlangen uit naar het einde van deze ontberingen. Naar de boottocht over het Baikalmeer. Op het moment waarop we onze loodzware rugzakken opzij konden zetten.
Toen wisten we niet dat het ergste nog moest komen.
Blauwe oog van Siberie
Ons doel na het Altai gebergte is Lake Baikal, het diepste meer van de wereld. Een plas van 600 kilometer lang en zo’n 80 kilometer breed. Het bevat twintig procent van alle zoetwater op de wereld. Veel wetenschappers doen hier onderzoeken naar bepaalde diersoorten die alleen hier voorkomen. De zoetwaterrobben bijvoorbeeld. Of de Galamianka, een vis die uit 40% vet bestaat en sterft in water dat warmer is dan 10 graden. De 1600 meter diepte van het meer is een bron van speculaties. Is er leven mogelijk op de bodem? Pas in 1991 is een Amerikaans team naar beneden gegaan. De duisternis heeft niet veel prijsgegeven.
Baikal is ‘het blauwe oog van Siberië’. Hier zullen wij op krachten komen.
Een zeewaardig zeiljacht ligt klaar aan de vervallen steiger van een typisch Siberisch dorp; blokhutten aan een zandweg. De tuinen met pootaardappelen zijn afgezet met houten hek-werk om de oogst te beschermen tegen loslopend vee. De bergen zijn kaal en onbewoond. Het weer is eindelijk opgeklaard. De donkere wolken hebben zich teruggetrokken en we zijn opgetogen over het vooruitzicht van zeven dagen relaxen. We gaan aan boord waar we vergast worden op een prachtig opgemaakte maaltijd van gebakken vis, aardappelen, komkommer en tomaten.
Dan zetten we koers, zuidwaarts langs de westkust van Lake Baikal naar Irkoetsk.
De wind is zwak. De Russische zeilers op de boot, Zjenja, Wolodja en Dima staan aan dek. De motor ronkt. Binnen in de kajuit is het gezellig. Ik lig op mijn bed in het vooronder en op het fornuis pruttelt de vissoep. We varen naar het eiland Olgon waar we zullen overnachten. Het eiland is net als het vaste land zo goed als kaal. Alleen wat laag groeiende vetplanten overleven de immens strenge Siberische winters. Wind heeft hier vrij spel. Na het eten komt de fles wodka op tafel en drinken we op Burgan, God van het Baikal meer. Dat Hij ons welgezind mag zijn. Ik ga bedeesd op het korte eind van de bank zitten. Binnen een paar tellen ben ik zeeziek. Als ik opkijk van boven mijn emmer voel ik dat mijn ogen geen focuspunt vinden. Mijn maag draait zich om. Er wordt gezaagd en getimmerd op het dek. Regelmatig komt een van de zeilers naar beneden. Voor gereedschap. Ik hoor het water tegen de boot slaan. Iemand glijdt uit en valt op het dek. In de kajuit horen we het bonken van voetstappen. Het lawaai is enorm. Water spuit door het luik naar binnen.
We zitten totdat iemand zegt dat het beter is te gaan liggen. De keukenkastjes zijn open geslagen en kookgerei drijft rond in het bilge-water op de bodem van de boot. Alle vlonders zijn weggehaald. Ik houd mijn ogen zoveel mogelijk dicht. Naast mij hoor ik iemand overgeven. En tegenover me ook. Iemand informeert hoe het gaat. Ik voel een aai over mijn hoofd. Dan stommelt Wolodja naar binnen. Het schip slingert enorm. Hij vraagt om een pen – een pen? – en schrijft iets in het logboek. Als hij weer boven is probeert iemand de Russische letters te ontcijferen. Zonder succes. We weten niet wat er aan de hand is. Iemand vraagt of alle zeilers nog aan boord zijn. Ja.
Ik ben nat en koud en ril aanhoudend. Een deurtje achter mij is opengeslagen en ik lig met mijn hoofd half in de kast. Ik ben zo ziek als een hond. Mijn emmer houd ik op mijn buik met beide handen vast. Ik geef diep vanuit mijn maag over. Iemand stelt iemand anders gerust en zegt dat je in je broek mag plassen. De tocht naar de wc in het vooronder is een hel. Te ziek om op te staan en de enorme deining maakt het bijna onmogelijk. Mijn darmen spelen op en ik maak me zorgen. Hoe kom ik bij de wc? Naast me vraagt iemand om de emmer. Ik geef hem door maar houd precies in de gaten waar ik hem terug kan graaien. Iedereen raakt gefixeerd op een kotsbak. Mijn emmer gaat van hand tot hand en we kiepen hem gewoon leeg in het bilge-water. Golven slaan naar binnen. Het water in de kajuit is zo hoog dat het bij slagzij achter de dubbele wand in de kooi terecht komt. Het beddengoed is drijfnat. Een golf knalt tegen de boot en alles wordt van links naar rechts geslingerd. Onze rugzakken zijn omgevallen en liggen in het water. Er valt een gitaar boven op me. De boot kraakt. Ik ben bang. Doodsbang. Iedereen zwijgt. Om de beurt braken we en luisteren gespannen naar wat er zich buiten afspeelt. Alles kraakt, ratelt, suist en klappert. Ik begin te kreunen en kan niet meer stoppen. Wat moet ik doen als we vergaan? Het water is koud. Me vastklampen aan een stuk drijfhout? Gelukkig lig ik dicht bij het luik. Als een van de zeilers me aanspoort om een bed op te zoeken verdom ik dat. Ik blijf bij het luik.
Bidden
Veel gaat langs me heen. Ik weet niet meer waar iedereen is. Ik ben zeiknat. Ik heb het vreselijk koud en kan mijn handen niet meer stil houden. Ik kreun nog steeds. Als Dima verkleumd naar beneden komt vraag ik hem hoe lang dit nog gaat duren. Als hij radeloos zwijgt, slaat de paniek toe.
We gaan dood!
Boven is het pikdonker. Ik vermoed dat de reddingboten die voor op het dek vastgebonden lagen, overboord zijn geslagen. De storm giert. Zjenja, de man aan het roer, komt naar beneden en is ziek. Hij geeft over in het water bij de motor en kruipt in een nat bed. Ik bid zo maar wat en probeer me de weesgebeden en onze vaders uit mijn kinderjaren te herinneren. Alle tijdsbesef heb ik verloren. Als het maar licht wordt… Ik bid. De klappen op het dek zijn soms zo hard dat ik gil. Ik verwacht elk moment dat de boot breekt.
Als ik mijn ogen open sla, schrik ik. Wolodja is met zijn gezicht nog geen twee centimeter van de mijne verwijderd. Hij stelt me gerust. Shh. Ik sluit mijn ogen en laat het maar gebeuren. Hij rommelt wat achter me in de kast en verdwijnt weer.
Als ik mijn lippen had getuit had ik hem gekust. Ik verlang naar intimiteit.
Wel overwogen neem ik afscheid van mijn vriend die thuis op me wacht. Ik zeg mijn ouders vaarwel. Ik kreun en bid. Laat me nu maar dood gaan. Ik raak uitgeput. Mijn emoties zijn op. Hoe lang moeten we nog? Elk besef raak ik kwijt.
Gêne bestaat niet meer. We kotsen nog steeds in elkaars bakken. De wc deur gaat niet meer dicht en dunne stront spoelt niet meer weg voordat Wolodja met zijn handen in de pot een klep openhoudt. De kajuit is een ravage. Alles drijft in het water. Alles is nat. Ik lig al uren in dezelfde positie en bibber nog steeds. Binnen is het angstig stil. Ik ben bang voor mijn eigen emotieloze toestand. Dat het me niets meer kan schelen of iemand dood gaat, als ík het maar overleef. Ik ben angstig voor mijn egoïsme en moet constant aan oorlog denken. Raken mensen emotieloos als ze onder een voortdurende doodsdreiging leven? Ik wil dood.
Eenzaam en hulpeloos
als ik ochtendlicht zie schemeren door het luik, komt ook Dima ziek naar beneden. Nu is alleen Wolodja nog op dek. Ik begrijp uit een korte gesprek tussen Dima en een van ons dat het roer gebroken en het zeil gescheurd is. We worden stuurloos over het meer geblazen. Al een namiddag, een avond en een nacht lang. Iedereen is kapot. Het kan me niets meer schelen. De storm is nog op volle kracht. Het moet een chaos op het dek zijn. Ik ben erg eenzaam.
Ik leef in een schijnbaar eeuwig durende gemoedstoestand van angst en doodsbesef. Dan schreeuwt een van de zeilers dat we onze spullen moeten pakken. Ik moet er bijna om lachen. Ik kan niet eens rechtop zitten en mijn ogen openen. Als ik, naast me, een sok in het water zie en een tas aan de andere kant, doe ik er wel vijf minuten over om die sok in de tas te krijgen. Sok in tas. Sok in tas.
Ik raak geïrriteerd over mijn eigen hulpeloosheid. Mijn keel en middenrif doen pijn van al dat kokhalzen. Ik wil mijn kleine rugzak hebben met het geld, paspoort en reisdocumenten. De rest kan me gestolen worden. Met enorme moeite concentreer ik me op de gestelde taak. Eindelijk, eindelijk sta ik op. Ik zoek in een van de kooien. Iemand drukt me een kussensloop in de handen die gebruikt is om in over te geven. Het stinkt zuur. Ik spuug er galsap in.
Het lijkt uren te duren voor we de meeste spullen bij elkaar hebben. Dan moeten we aan dek.
Tot mijn verbazing zie ik drie reddingboten. vastgebonden op het dek en in de verte zie ik land. We moeten ons stevig vasthouden aan alles wat voorhanden is. Wolodja heeft zijn safety-lijn nog om. We krijgen instructies. Eerst wordt het anker uitgegooid. De kans dat het de bodem raakt en de boot vastlegt is niet groot. Het meer is wereldberoemd om zijn diepte. Iedereen snapt dat we overboord moeten springen als de poging mislukt. Beter zwemmen dan te pletter slaan op de klippen.
Het anker wordt uitgegooid… en houdt.
Enorme golven slaan over ons heen. De reddingboten worden langszij gelegd. Drie mannen gaan eerst. Het rubberbootje verdwijnt uit zicht achter huizenhoge golven. Daar is het weer. Gespannen wachten we af. Ze roeien uit alle macht. Uiteindelijk springen ze aan wal en zwaaien. Nu moet ik. Wolodja zit al in het bootje. Als het zeiljacht omhoog geduwd wordt door een golf zie ik de reddingboot niet meer. Ik doe mijn ogen dicht, spring en land keurig achter hem. Ik sla mijn armen om Wolodja’s middel en leg mijn wang tegen zijn rug. Als we vergaan, vergaan we samen. Wanneer ik voet aan wal zet huil ik. Heel even. Stilletjes.
Tea Vandergeest
Last modified: 17 April 2025