Zeemanschap

Drie gouden tips om sneller aan de overkant te komen

Slim oversteken

11:11

Plannen om dit vaarseizoen naar Engeland te zeilen? Langere tijd op open zee betekent dat je met getijdenstromingen en veranderende weersomstandigheden te maken zult krijgen. Het mooie is dat je deze factoren met wat achtergrondkennis in je voordeel kunt gebruiken.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Zeilen 09/2021
Tekst: Joris Westerveld

Wedstrijdzeilers weten er alles van: wind en stroom kunnen je helpen sneller aan de over­ kant te komen. Om de juiste tactiek te bepalen gebruiken ze dan vaak uitgebreide routerings­software. Maar ook als toerzeiler kun je met wat trucjes de wind en stroom naar je hand zetten en de duur van een tocht flink verkorten. Voor de volgende drie tips heb je geen ingewikkelde software nodig, maar komt een ouder­ wetse overzeiler wel van pas. Dus pak ’m erbij, dan gaan we aan de slag.
Laten we als voorbeeld de oversteek van IJmuiden naar Lowestoft nemen. Bij een tocht over het IJsselmeer ben je tijdens je tochtvoorbereiding vooral met de windrichting en ­sterkte bezig, maar bij een oversteek naar Engeland valt aan getijdenstroming niet te ontkomen. De meeste boten zullen daarbij, afhankelijk van de windrichting en ­snelheid, met meer dan één getijdencyclus te maken krijgen. Bij een westenwind, een veelvoorkomende wind­ richting in onze contreien, moeten we opkruisen tijdens deze tocht. Door tijdens de kentering van de getijden­ stroom overstag te gaan en over de juiste boeg te varen, maken we meer westwaartse mijlen. Tip 1 kan ons daarom een hoop tijd besparen.

Tip 1: Houd de getijdenstroom onder de lijboeg

Zeilwind

Om te begrijpen waarom je meer mijlen richting je doel maakt als je over de lijboeg zeilt, moet je eerst inzichtelijk hebben wat de stroming met je boot doet terwijl je zeilt. Stroming zet de boot weg, waardoor de richting van de wind zoals je die aan boord ervaart, verandert. Dat is de zeilwind. Op een windstille dag zou je, als je geen motor gebruikt, stilliggen in het water – maar niet over de grond, want intussen drijf je weg. Bij een getijstroom van twee knopen waait er op een windstille dag op deze manier dus toch twee knopen wind over dek.
Gelukkig voor ons zeilers is het meestal niet windstil op de Noordzee. Dat maakt het echter iets lastiger om te bepalen waar de zeilwind vandaan komt. Je kunt dat doen met een vectortekening zoals te zien in illustratie 1. In dit voorbeeld waait het tien kopen uit een richting die haaks staat op de richting van de stroom. Over dek waait dus nu een zeil­ wind, die volgt uit de ware wind (tien knopen) en de wind veroorzaakt door de stroom (twee knopen).
Een vectortekening laat duidelijk zien dat hoe meer stroom er staat, hoe meer de richting van de zeilwind afwijkt van de ware wind: als je de vector van de stroom langer tekent, wordt de hoek tussen de ware wind en de zeilwind groter. Tegelijk geldt dat hoe harder de ware wind waait, hoe kleiner de invloed van het getij is op de richting van de wind over dek. Probeer voor de gein eens een vector­ tekening te maken op een (oude) overzeiler. Gebruik het weerbericht van morgen en ga uit van een noordgaande stroming van twee knopen. Wat doet de zeilwind?

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

Aandewindse koers

Het fenomeen zeilwind bepaalt dus over welke boeg je het beste kunt varen als je opkruist met een getijdenstroom dwars op de boot. Kijk maar bij illustratie 1: beide bootjes kruisen op in de richting van de zeilwind in hoeken van 45 graden. Die hoek brengt het bootje dat over stuurboord vaart, met de stroming aan loef, 3,6 mijl in de richting van zijn bestemming. Het bootje dat over bakboord vaart, houdt daarentegen de stroming aan lij en komt 4,8 mijl in de richting van zijn bestemming.
De slag over bakboord is in dit geval dus drieëndertig procent sneller dan de slag over stuurboord. Een vector­ tekening werkt goed om de richting van de zeilwind te bepalen, maar het is de vraag of je daaraan toekomt op een stampend schip. Daarom is het handig om deze eerste tip te onthouden: opkruisen met stroming onder de lijboeg zorgt voor de kortst af te leggen route. Om in praktijk te checken of het klopt, kun je altijd even op de digitale kaart kijken. Aan de koerslijn zie je gemakkelijk of een slag over de andere boeg de boot wellicht meer in de richting van de bestemming brengt.

Wacht op de kentering

Bij het plannen van onze oversteek naar Lowestoft met een westenwind loont het flink om gedurende de hele reis over de juiste boeg te varen. Omdat wordt aangeraden het verkeersscheidingsstelsel voor de kust van IJmuiden zuidelijk te passeren, willen we vertrekken terwijl de noordgaande stroom loopt. Bij een zuidwestelijke koers houden we die stroom dan onder de lijboeg. Het juiste moment om overstag te gaan is tijdens de eerstvolgende kentering, zoals te zien is in illustratie 2. Als onderdeel van onze voorbereiding hebben we deze tijden van de kenteringen in ons logboek genoteerd.
Tijdens de tocht naar Lowestoft komen we verder weinig obstakels tegen, maar als we vanuit andere kustplaatsen zouden vertrekken, kan dat anders zijn. Zo moet je voor de kust van Hoek van Holland rekening houden met een gigantisch verkeersscheidingsstelsel. Verder zijn er plannen voor megalomane windmolenparken op zee. Maar ook bij deze obstakels geldt: als je weet wat de stroming doet, kun je er rekening mee houden tijdens je tochtvoorbereiding.

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

Op de terugweg

We hebben een paar dagen in Lowestoft rond gekuierd en zijn intussen wel uitgekeken op de fish­and­chips, beleefde Engelsen en lauwwarme pinten. Tijd om terug te gaan naar Nederland! De wind komt nog steeds uit het westen; plat voor het lappie terug naar IJmuiden dus. Of toch niet?
Afgezien van het feit dat afkruisen bijna altijd sneller is dan recht voor de wind (daarover verderop meer), kunnen we ook bij voordewindse koersen gebruikmaken van de door de stroom veroorzaakte zeilwind. Daarbij geldt dezelfde vuistregel als bij aandewindse koersen: houd de stroming onder de lijboeg.
Illustratie 3 laat zien wat de zeilwind doet bij een ruime koers op stromend water. Als we een uur lang over bakboord varen met een snelheid van vijf knopen en met een hoek van 155 graden ten opzichte van de zeilwind, brengt dat ons 4,1 mijl dichter bij onze benedenwindse bestemming. Doen we hetzelfde over stuurboord, met de lijstroom onder de boeg, dan is die afstand 4,9 mijl. Dat brengt ons 0,8 mijl, ofwel twintig procent, dichter bij ons thuisland dan met de stroom onder de loefboeg. Het is wederom belangrijk om de tijdstippen van de stroom­ kenteringen paraat te hebben, want het loont om op die momenten te gijpen en over de andere boeg te gaan varen. En ook hier geldt: als je de vuistregel even vergeten bent, kun je met de digitale kaart of kompas checken of de gekozen koers de snelste is.

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

Getijdenstroomapp

Natuurlijk is een papieren stroomatlas onmisbaar aan boord. Toch zijn wij fan van de Imray Tides Planner, een app waarmee je heel snel de getijdenstroming op je route kunt opzoeken. Terwijl je met de gratis versie maar een dag vooruit kunt kijken, is de betaalde versie zeer compleet. Dankzij de database kun je van meer dan achtduizend locaties de getijden checken zonder dat je een internetverbinding nodig hebt.

Tip 2: Anticipeer op winddraaiingen

Zowel op de heenweg als op de terugweg van onze tocht naar Lowestoft is de kans reëel dat we met windshifts te maken krijgen. Als je weet hoe je hierop moet anticiperen en reageren, kunnen zulke winddraaiingen je weinig maken of er zelfs voor zorgen dat je eerder aankomt op je bestemming.

Soorten windshifts

Kleine schommelingen in windrichting, zogenaamde oscillerende shifts, horen bij een stabiel weertype en zijn voor races op korte banen wellicht interessant. Tijdens onze tocht laten we deze schommelingen voor het gemak buiten beschouwing.
Wel letten we op winddraaiingen met een meer blijvend karakter, bijvoorbeeld de plotselinge shift die volgt na een passerend front of de meer geleidelijke draaiing tijdens het passeren van een hoge­ of lagedrukgebied. Dergelijke winddraaiingen zijn aardig te voorspellen; als je in de dagen voor de overtocht het weerbericht goed in de gaten houdt, kun je er bij de tochtvoorbereiding rekening mee houden.

Bij opkruisen: zeil naar de nieuwe wind toe

Bij aandewindse koersen kun je goed gebruikmaken van draaiende wind. Daarvoor moet je wel op de draaiing anticiperen. De vuistregel is als volgt: zeil voorafgaand aan de draaiing alvast naar de nieuwe windrichting toe. Op illustratie 4 zie je dat je veel afstand in de richting van de indewindse bestemming kunt winnen door eerst een slag over stuurboord te maken.
Nadat de wind is geruimd, is de slag over bakboord veel meer in de goede richting dan de slag overstuurboord, zoals te zien is bij het rechterbootje.

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

Geleidelijke winddraaiing

Illustratie 4 gaat ervan uit dat de wind plotseling van richting verandert. Maar windshifts verlopen dus vaak geleidelijk. Ook hiervoor is een goede vuistregel bedacht, die voorschrijft dat je pas overstag moet gaan wanneer de draaiende wind is beland op de gemiddelde richting van de oude en de nieuwe wind.
Stel, de wind is pal west (270 graden) en draait volgens de voorspelling naar het noordwesten (315 graden). Je begon wijselijk met een kruisrak over stuurboord, in de richting van de draaiende wind.
Een geschikt moment om overstag te gaan is als de wind waait uit de richting: (270+315 graden)/2 = 293 graden. Zo voorkom je dat je te veel mijlen maakt door te vroeg over bakboord of te lang over stuurboord te zeilen.

Bij afkruisen: zeil van de nieuwe wind af

Terug naar de hypothetische situatie waarin we uitgekeken zijn op Engeland: we maken ons op voor de terugreis. De wind is nog west, maar draait naar het noordwesten.
De beste tactiek is om eerst van de voorspelde wind af te draaien. De vuistregel is dus precies tegenovergesteld van wat je bij een aandewindse koers moet doen en luidt: stuur van de nieuwe wind af tijdens het afkruisen. In illustratie 5 is goed te zien dat de boot die eerst van nieuwe wind afstuurt, verder richting de bestemming komt.

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

Winddraaiing en stroomrichting in conflict

Het kan gebeuren dat de vuistregels omtrent stroom en winddraaiing met elkaar conflicteren, bijvoorbeeld als je aan het kruisen bent en de westelijke wind na verloop van tijd ruimt, terwijl er een noordgaande stroom staat.
Wat is dan wijsheid? Over bakboord varen om het tij onder de lijboeg te houden? Of toch over stuurboord, zodat je op de nieuwe wind anticipeert? Die keuze is zonder routeringssoftware niet makkelijk te maken. Onmogelijk is-ie echter niet: als er weinig wind staat, is het effect van de stroom op de zeilwind groot. In dat geval kun je het beste de stroom onder de lijboeg houden en over bakboord mijlen maken. Is de winddraaiing al snel, dan loont het om eerst wat mijlen richting de nieuwe wind te zeilen. De verschillende scenario’s kun je met behulp van een Bretonse plotter en een potlood in je kaart tekenen. Vlak voor vertrek kun je dan met behulp van de nieuwste weerberichten je tactiek bepalen.

Tip 3: Vaar om, dat loont

Als de wind uit het westen blijft komen, is de verleiding groot om recht op IJmuiden af te varen. Comfortabel is dit echter niet. Als er wat zeegang staat, gaat de boot enorm rollen – een beweging die zeeziekte in de hand werkt en voor een klapgijp kan zorgen. Plat voor de lap zeilen is bovendien meestal niet het snelst.

Afkruisen is sneller

Ga maar na: als je iets opstuurt, neemt de schijnbare wind toe. De bootsnelheid zal dat vervolgens ook doen. Tijdens onze voordewindse terugtocht naar IJmuiden willen we dus niet plat voor de wind varen, maar afkruisen. Maar hoe ver kunnen we opsturen? Want we willen wel meer snelheid maken, maar niet zoveel extra afstand afleggen dat het afkruisen extra tijd gaat kosten.
De afstand tussen Lowestoft en IJmuiden is zo’n honderd mijl. We gaan ervan uit dat de wind west is en de gehele reis constant van kracht en richting blijft. Voor het gemak laten we de stroom nu even buiten beschouwing.
Buiten de havenhoofden van Lowestoft hijsen we de zeilen en sturen we over bakboord recht op IJmuiden aan. De log geeft een snelheid aan van vijf knopen. We merken dat de snelheid toeneemt naar 5,6 knopen als we 25 graden opsturen. Hoewel we nu sneller zeilen, varen we ook om.
Om te bepalen of de toegenomen bootsnelheid opweegt tegen de extra te zeilen afstand, gebruiken we een tabel. We lezen hierin af dat 25 graden opsturen de af te leggen afstand doet toenemen met 10,5 procent.

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

In plaats van 100 mijl moeten we nu dus 110,5 mijl zeilen (zie illustratie 6). Het afkruisen heeft nut als we die 110,5 mijl in minder tijd afleggen dan de 100 mijl plat voor het lappie. Om dat waar te maken moet de bootsnelheid minstens 10,5 procent hoger liggen. De log moet dus meer dan 110,5 procent van 5 (1,105 x 5) knopen zijn, oftewel 5,5 knopen. De log geeft 5,6 knopen aan, dus afkruisen in hoeken van 25 procent loont. Het is handig om deze tabel en het bijbehorende sommetje ergens op te schrijven, bijvoorbeeld in je logboek.

Tactieken variabele bakstagwind

In het voorbeeld gingen we uit van de ideale situatie, waar de wind recht van achter komt en constant van kracht is. Vaak is dat natuurlijk niet het geval; de kans is groot dat je te maken krijgt met bakstagwind, die gedurende een oversteek in snelheid en richting varieert. Om daar in de praktijk op te kunnen inspelen moet je bekend zijn met twee principes. Het eerste is dat boten in licht weer sneller zeilen als de boordhoek kleiner is, oftewel: als de wind voorlijker invalt. Het tweede is dat ze, als het harder waait, zonder veel snelheidsverlies een lagere koers aankunnen. Soms is het daarom verstandig om aanvankelijk een lagere koers te sturen dan recht op je bestemming af. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verwachte wind tijdens de oversteek in kracht afneemt (zie linksboven in illustratie 7).

Klik op de afbeelding om groter te bekijken.

Is de wind tijdens het eerste deel van de tocht nog krachtig, dan sturen we lager dan onze bestemming. Als de wind eenmaal afneemt, sturen we op. Door de kleinere boord­ hoek in het laatste deel neemt de schijnbare wind – de wind over dek – toe. Die kunnen we goed gebruiken om, ondanks de afgenomen ware wind, voldoende bootsnel­ heid te houden.
Valt de wind gedurende de zeereis naar verwachting meer van achteren in, dan is het ook verstandig om eerst lager te sturen (zoals rechtsboven in illustratie 7). Als de wind draait, sturen we mee tot we onze bestemming voorliggen. Zo voorkomen we dat we in het tweede deel te veel plat voor de lap moeten varen en houden we de bootsnelheid op een constant niveau.
In andere gevallen is het praktisch om eerst hoger dan ons doel sturen, bijvoorbeeld als de wind eerst zwak is en later in kracht zal toenemen (zie linksonder in illustratie 7). We houden de boordhoek aangenaam klein in het eerste deel, om af te vallen richting de bestemming wanneer de wind toeneemt. De extra knopen wind compenseren het verlies van snelheid van de grotere boordhoek.
Ook als de wind later voorlijker in zal vallen (rechtsonder in illustratie 7), is hoger sturen zolang het nog kan, de beste optie. Zo voorkomen we dat we in het tweede deel de spinnaker moeten strijken, of zelfs aan de wind naar onze bestemming moeten ploeteren.

Tot slot

Deze drie trucs kun je gebruiken om sneller en comfor­ tabeler aan de overkant te komen. Het kost misschien wat meer tijd om ze in de praktijk toe te passen dan om je route in te laden in een geavanceerd routeringsprogramma, maar ook daarvoor moet je basiskennis hebben van de factoren die meespelen. Dus pak je logboek, kaart en potlood erbij, en ga lekker ouderwets plannen, tekenen en rekenen. Goede oversteek!

Zeilgarderobe van belang 

Een genua of fok is ontworpen om op halve- tot aandewindse koersen stuwkracht te leveren. Komt de wind achterlijker dan dwars in, dan verdwijnt het voorzeil in de lij van het grootzeil en verliest het zijn functie. Daarbij is de schijnbare wind bij ruime koersen zwakker. Samen zorgt dit voor een afname van voortstuwing, die je met extra zeildoek – dat wél is toegesneden op voordewindse koersen – kunt compenseren.
De genua uitbomen naar loef is weliswaar een optie, maar dat is niet erg efficiënt. De wind waait er te gemakkelijk uit; het zeil is er niet voor ontworpen. Een naar loef uitgeboomde spinnaker zorgt voor veel meer stuwkracht. Daarmee vaar je sneller, dieper en in zekere zin ook comfortabeler dan met een uitgeboomde genua. Door de extra snelheid heb je namelijk minder last van vervelende, achteroplopende golven. Is een spinnaker iets te veel gedoe? Dan is een gennaker het overwegen waard; er is geen boom nodig en bij het hijsen en strijken kun je een sok gebruiken.

Omslagfoto en foto’s: © Ben Rutte (dronefoto’s), Sander Vogelenzang en Peter Schermer
Tekst: Joris Westerveld
Bronnen: ‘Kruisen met een plan’ (Zeilen 6/2010) en ‘Omvaren loont’ (Zeilen 7/2010), door Ernst Steinmeier

Tags: Last modified: 8 juli 2024
Sluiten